check

Test je Spaanse niveau!

Test jouw Spaanse niveau en krijg direct jouw uitslag

Klik op de knop hieronder om te beginnen.

Begin

Vraag 1 van 16

'548' schrijf je uit als...

A

Quinientos ochenta y cuatro

B

Quinientos cuarenta y ocho

C

Cincocientos cuarenta y ocho

D

Quinientos sesenta y siete

Vraag 2 van 16

'Vosotros' en 'Vosotras' betekent ook...

A

Vos

B

Voses

C

Ustedes

D

Nosotros

Vraag 3 van 16

Het werkwoord 'Zijn' is in het Spaans twee verschillende werkwoorden, deze werkwoorden zijn...

A

'Ser' en 'Sentarse'

B

'Ver' en 'Estar'

C

'Ser' en 'Estar'

D

'Estar' en 'Sentar'

Vraag 4 van 16

Regelmatige werkwoorden in het Spaans kunnen worden onderverdeeld in drie soorten, namelijk...

A

Eindigend op 'or', 'en', en 'ar'

B

Beginnend met 'sen', 'ter', en 'me'

C

Eindigend op 'ar', 'er', en 'ir'

D

Eindigend op 'ur', 'er', 'ir'

Vraag 5 van 16

De 'c' en de 'z' worden in veel delen van Spanje op dezelfde manier uitgesproken.

A

Goed

B

Fout

Vraag 6 van 16

La hija de mi tío es mi sobrina

A

Goed

B

Fout

Vraag 7 van 16

De woorden 'Quién', 'Qué' en 'Quizás' zijn woorden die worden gebruikt om vragen te stellen.

A

Goed

B

Fout

Vraag 8 van 16

Kies het ontbrekende woord; ¿_____ son las personas que vienen a la fiesta?

A

Kienes

B

Quiénes

C

Cuándo

D

Qué

Vraag 9 van 16

Kies het ontbrekende woord; Nosotros _____ a España los veranos

A

Viajamos

B

Viajemos

C

Viajan

D

Viajo

Vraag 10 van 16

Kies het ontbrekende woord(en); El bus viene _____ cinco y cincuenta

A

a las

B

en

C

a la

D

en unos

Vraag 11 van 16

Kies het ontbrekende woord;  Ana _____30 años en España

A

tengo

B

tener

C

tiene

D

tenemos

Vraag 12 van 16

Wat betekent  'De postre quiero una tarta de chocolate' ?

A

Als toetje krijg je een chocoladetaart

B

Als toetje wil ik een chocoladetaart

C

Ik ga een chocoladetaart bakken

D

Er is geen chocoladetaart meer

Vraag 13 van 16

Wat betekent '¿Cómo puedo llegar al restaurante?' ?

A

Hoe ver is het naar het restaurant?

B

Is er een plek vrij in het restaurant?

C

Hoe laat gaat het restaurant open?

D

Hoe kom ik bij het restaurant?

Vraag 14 van 16

Hoe zeg je 'Gister sprak ik met mijn moeder' ?

A

Ayer hablo con mi madre

B

Ayer hablé con mi madre

C

Ayer habla con mi madre

D

Ayer hablamos con mi madre

Vraag 15 van 16

Hoe zeg je 'Vorig jaar hebben zij niet veel verkocht' ?

A

El año pasado no vendemos mucho

B

El año pasado no vendimos mucho

C

El día pasado no vendieron mucho

D

El año pasado no vendieron mucho

Vraag 16 van 16

Yo _____ a en bicicleta al trabajo

A

van

B

va

C

voy

D

boy

Bevestig en verstuur